Najib zag er tien jaar jonger uit terwijl we door de straten van Kabul laveerden. Hij had zojuist gehoord dat zijn twee zoons na een tocht van drie weken veilig in Duitsland waren aangekomen. Hij had me het goede nieuws nog niet verteld of zijn telefoon rinkelde. “Nu kunnen je ogen weer helder zijn,” zei een kennis die het bericht ook al had vernomen. De Afghaanse tam tam werkt sneller dan welk medium ook.
Zo kwam er ook een einde aan het hektische gebel met de keten van mensensmokkelaars die betaald moesten worden voor de overtocht. Najib rekende me voor hoe dat bij elkaar een fiks aantal Afghaanse jaarsalarissen was.
Niet dat het daarmee rustiger werd op zijn telefoon. Er is altijd wel iemand die een beroep op hem doet vanwege zijn uitgebreide netwerk. Zo meldde zich een man die wegens illegaal bouwwerk op de heuvels van Kabul door de politie was opgepakt. In de lemen blokkendozen wonen de armsten die in de overvolle stad geen plek kunnen betalen. Najib beloofde zijn best te doen om hem uit de cel te krijgen. Toen de man voor de zoveelste keer met hetzelfde verhaal aan de lijn hing, duwde Najib met een diepe zucht de telefoon tegen mijn oor. Een paniekerig geschreeuw in Dari werd mijn deel. “Later, mister Najib is busy now,” riep ik terug. De stem explodeerde. Toen ik voor de tiende keer een woedend : “No, no, not busy!” had aangehoord hing ik maar op.
Najib legde uit waarom de communicatie zo geagiteerd verliep. Zoals vaker sneed zijn amateur analyse van de Afghaanse psyche hout. “Dertig jaar oorlog en nog altijd zo veel zorgen om het dagelijks bestaan. Onze geest is niet meer normaal.” Daardoor kwam het volgens hem dat veel Afghanen onmiddellijk in de vechtstand schoten als er problemen waren. Om zijn conclusie te illustreren boog hij zijn gezicht naar het stuur, trok zijn voorhoofd in de zwaarst mogelijke frons en blikte woest om zich heen. “We zijn als wilde dieren. Altijd boos, altijd op zoek naar voedsel.”