Sona is een geval apart. Zo opgewekt en energiek zijn er niet veel in Afghanistan. Kwiek stapte ze in haar zwarte broekpak met kanariegele sjaal voor me uit om haar radiostudio te laten zien. Die bevond zich in het hoofdkwartier van de internationale troepenmacht ISAF in Kabul. In een kubus met een tafeltje, computer en schakelpaneel produceerde ze haar programma met positieve berichten over Afghanistan. Buiten dat rijtje prefab blokken bevond zich een wereld die nogal botste met de goed nieuwsshow vanaf de militaire basis. Bewakers, betonnen muren, kraaienpoten en prikkeldraad. Ik had er associaties met de ‘groene zone’ in Bagdad en net als daar kom ik in Kabul liefst zo min mogelijk in de omgeving van zo'n megadoelwit waar het bestaan bovendien mijlenver afstaat van het leven in de straten. Sona lachte bij de vraag of ze niet bang was om naar haar werk te gaan. “Ik moet een mate van gevaar aanvaarden en me er niet door laten verslaan,” zei ze. En op een toon alsof het vrolijk stemmend was vervolgde ze: “Vanwege mijn kandidatuur voor de parlementsverkiezingen loop ik straks nog meer risico.” De volksvertegenwoordiging bevindt zich eveneens achter zware muren en bewaking, wat nogal deprimerend overkomt voor een symbool van het nieuwe Afghanistan. Ik vond Sona's moed en optimisme bewonderenswaardig. Ze had die van haar moeder zei ze.
Najib snoof misprijzend toen we het afgebakende hoofdkwartier achter ons lieten en weer op minder smetteloos plaveisel belandden. “Ze bouwen met al die dollars muren maar geen wegen.” En toen een agent bij een controlepost mij vroeg: "Tafang dari? heb je een wapen?" hoonde hij: “Natuurlijk niet, ze is journalist.” We spraken af dat ik een volgende keer bij die vraag mijn pen zou laten zien.