zondag 4 april 2010
Een avond in Kandahar
De rozen bloeiden vol overgave, het draadloos internet werkte prima en de kip was mals en smakelijk. Onder de tafel kloven ook twee katten gezellig mee. Je zou je elders kunnen wanen dan in hartje Kandahar. Tenminste zolang je je blik gericht hield op de tuin, want even verderop herinnerde de ingestorte achterkant van het hotel aan een bomaanslag van zo'n drie maanden geleden.
Ik zat te eten met een Afghaanse collega. Hij had flink carriere gemaakt sinds we elkaar drie jaar geleden voor het laatst zagen. Zijn reportages over burgerslachtoffers in het zuiden van Afghanistan hadden zelfs bijgedragen aan de Pulitzer prijs voor zijn krant. Hij vertelde het met enige trots, maar het was ook duidelijk dat het werk hem zwaar viel. Verslag doen van een oorlog in je eigen land is heel wat belastender dan erover berichten wanneer je zoals ik maar een bezoeker bent. Zo bracht hij onlangs nog uren tussen de gewonden in het ziekenhuis door om zijn verhaal met takt en geduld bij elkaar te sprokkelen.
Uit telefoonjes met inwoners van Marjah, waar hij recentelijk verslag deed van de militaire operatie die door de coalitietroepen tot een succes was uitgeroepen (maar waarvan het belang en de omvang volgens kenners nogal waren opgeblazen), maakte hij op dat de Taliban iedereen terroriseerde die contact met de nieuw geinstalleerde autoriteiten of buitenlanders had. En nu zaten er voor het platteland rond Kandahar nieuwe militaire manoeuvres aan te komen waar hij bij voorbaat ernstige twijfels over had.
Ondertussen kwam op zijn mobiele telefoon het ene na het andere sms-berichtje van Taliban woordvoerders binnen. Een aanslag hier, een bermbom daar. Hij onving per dag wel vijftien van dit soort onheilstijdingen. Zuchtend stopte hij de mobiele telefoon weer in zijn broekzak en zei: “Vaak kloppen die berichten.”