dinsdag 17 maart 2015

Birmese monniken en een mythe


Toen vandaag twee Birmezen en een Nieuw Zeelander tot 2,5 jaar gevangenisstraf plus dwangarbeid werden veroordeeld omdat ze voor de promotie van hun Buddha Bar in Rangoon een flyer van een Boeddha met een koptelefoon gebruikten, klonk onder sommige monniken applaus. Hoe zit het nu eigenlijk met die boeddhistische verdraagzaamheid?
Toegegeven: het zijn bedwelmende beelden zoals monniken in het vale ochtendlicht door de straten trekken, met een tred zo omzichtig alsof de aarde onder hun blote voeten barsten kan. Aan dat aura van serene rust en onthechting wil een onthaastende Westerse bezoeker zich natuurlijk wat graag laven. Maar journalisten zijn nu eenmaal "not in the business to be liked” zoals een oude vriend vaak roept. Tijd dus om de hardnekkige mythe door te prikken dat al die zonen van Boeddha ultieme ikonen van tolerantie zijn.
Binnen het boeddhisme bestaan net zo goed extremistische groepen als binnen andere levensbeschouwingen. Toen de Britten in de negentiende eeuws de Birmese monarchie onderdeel maakten van hun kolonie India, raakte de stroming binnen de monnikenorde die van oudsher als adviseur van het Birmese hof fungeerde, deze rol kwijt. Mede daarom namen diverse monniken een leidende rol in de onafhankelijkheidsbeweging. Zo raakte het boeddhisme verweven met het nationalisme. Tot de dag van vandaag zien bepaalde monniken alles wat buitenlands is, als een aanval op de Sangha (monnikenorde) en zijn structuren. Die visie past bij het beleid van de machthebbers om de afgelopen decennia een Birmaans (Birmanen zijn de grootste etnische groep in Birma) nationalisme te propageren waarin het boeddhisme superieur aan andere religies wordt verklaard.
De giftige cocktail van boeddhisme en nationalisme valt in een extra vruchtbare voedingsbodem vanwege de ongewisse tijden die het land doormaakt. Vooral moslims zijn, net als voorheen, de dupe. Met een minderheid van een paar procent vormen ze een dankbaar doelwit die bovendien vanwege zijn succesvolle ondernemerschap regelmatig jaloezie oproept.
Diverse keren maakte ik de afgelopen twee jaar mee hoe de extremistische monnik Wirathu geheel ongestoord zijn haatzaainde boodschap kan verspreiden. Enkele weken geleden ging hij in Rangoon zelfs zo te keer dat de rillingen over mijn rug liepen.
Het is inmiddels een overbekend verhaal dat een deel van de oude macht het religieuze vuurtje oppookt om de politieke hervormingen een halt toe te roepen. Maar het zou zelfs kunnen dat de hetze ook bedoeld is om de antipathie tegen Chinezen die de Birmese economie steeds meer zijn gaan domineren, op moslims af te wentelen.
Er zijn nog altijd religieuze leiders en personen van aanzien die oproepen tot tolerantie, maar hun boodschap dreigt te verwaaien in de wind van onverdraagzaamheid die door het land waait.
De kans dat de drie veroordeelden via een hoger beroep vrij komen is aanzienlijk minder in dit onfrisse klimaat. En in alle internationale media aandacht voor de zaak sneeuwt volledig onder dat ook tientallen Birmese jongeren voor de zoveelste keer in de geschiedenis achter de tralies werden gezet.