Five billion flies can't be wrong eat more shit*, lijken steeds meer media te denken. (Rest nog een paar miljard vliegen met een andere culinaire voorkeur, maar over dat stokpaardje later weer eens.)
Veel shit dus. Hoe deden wij journalisten het in de ruim tien jaar sinds de War on Terror begon?
Aan de vooravond van de oorlog in Irak ontmoette ik een Amerikaanse collega die met een opblaasbaar bootje vanuit Syrië naar Koerdistan was geroeid. In het holst van de nacht over een grensrivier die raasde als een opstijgend vliegtuig en met op beide oevers veiligheidstroepen die een behoorlijk nare reputatie hadden. Die gedrevenheid om hoe dan ook ter plekke te willen zijn houdt een journalistiek principe hoog in de traditie van wijlen Ryszard Kapuscinski. In zijn boek Another Day of Life vertelt de Poolse veteraan hoe hij in de zomer van 1975 een telefoontje van zijn redacteur kreeg met de vraag of hij het laatste vliegtuig naar Angola waar een burgeroorlog dreigde, wilde nemen. In een dergelijke situatie zeg ik altijd ja, zo redeneerde Kapuscinksi. Ook hij voelde die onweerstaanbare drang om getuige te zijn van de geschiedenis. Bovenstaande anekdotes zouden het in Nederland leuk doen aan de borreltafel, maar ik durf te wedden ze in professionele kringen met veel minder enthousiasme worden begroet of zelfs onomwonden afgedaan als te roekeloos.
Wie verslag wil doen vanuit conflictgebieden moet zich in Nederland vaak verweren tegen bezwaren van redacties en collega’s. Een aantal van de tegenwerpingen zoals die over de risico’s zijn legitiem. Dat geen verhaal een mensenleven waard is, is behalve een cliché ook nog altijd een relativerende en nuchtere opmerking temidden van het opgefokte circus waarin oorlogsverslaggeving maar al te vaak ontaardt. Het is te prijzen dat redacties zich zorgen maken over de veiligheid van hun correspondent. Dan is er het bezwaar van de hoge kosten. Dat media hun budgetten in de gaten moeten houden en moeite hebben met de exorbitante verzekeringspremies die het werken in veel conflictgebieden tegenwoordig met zich meebrengt, is ook alleszins begrijpelijk. Maar het lijkt wel alsof die discussie over de bezwaren een eigen leven is gaan leiden en belangrijker geworden is dan het verhaal zelf. Alsof de beslissing al dan niet medewerkers te sturen eerst bepaald wordt door de risico’s en de kosten en vervolgens pas door de importantie van het verhaal – een bureaucratisch aandoende volgorde die volkomen strijdig is met de aard van het journalistieke vak.
Juist kleinere media zoals de Nederlandse kunnen een duidelijke toegevoegde waarde hebben. Ze kunnen de jacht op het grote nieuws, die deprimerend veel weg heeft van het gedrag van apen op een overvolle rots, voor een groot deel aan de persbureaus overlaten en kiezen voor een eigen verhaal. En dan bedoel ik een verhaal dat verder gaat dan het postzegeltje van Onze Jongens op hun missie. Ze kunnen duidelijk maken dat de werkelijkheid van de langsflitsende beelden op het televisiescherm en die van de feitelijke persberichten een veel te simplistische werkelijkheid is. De lijst van vergeten onderwerpen is eindeloos: Het cruciale gegeven dat India en Pakistan hun eigen oorlog uitvechten in Afghanistan, de privatisering van de oorlogsmachine die tot vreselijke excessen leidt, de tegenstanders van de regering Karzai die veel diverser zijn dan het etiket Taliban doet voorkomen, de effecten van de War on Terror tot ver buiten de landen waar die gevoerd wordt. En last but not least: hoe hoog de prijs is die de bevolking van Irak en Afghanistan betaalt voor deze oorlog. Dat laten de media maar zelden zien. Clichés en stereotypen zoals die van weeklagende vrouwen en schietende mannen komen heel wat vaker voor dan impressies van normale burgers. En er is nog altijd veel te weinig informatie over hun gedachtewereld en hun leven van alledag. Het lijkt wel of het principe van hoor en wederhoor een geruisloze dood gestorven is. Wie echt wil weten hoe het de inwoners vergaat in hun overhoop gehaalde land en wat hun belevingswereld is, moet zich verlaten op weblogs van jongeren en lokale journalisten. Het zijn deze kleine, persoonlijke kronieken die beklijven, veel meer dan de nieuwsflitsen of de pief paf poef verhalen die na verloop van tijd allemaal op elkaar lijken en een afstompende werking hebben.
*Uit: Adriaan van Dis Leeftocht