Het was een Amsterdamse terrasavond, ontstolen aan de herfst. Vanwege de naderende verkiezingen in Birma vlogen de analyses en beschouwingen over de tafel “Wat houdt ons toch allemaal zo aan dat land gekluisterd?” vroeg een Britse journalist die al de bijbel over Birma op zijn naam had toen ik 18 jaar geleden voor het eerst met rebellen de jungle introk. Het was een goede vraag, maar ik wist het antwoord net zo min als hij. Daarom grapten we maar een beetje dat we hoogbejaard met rolstoel en al nog steeds niet uitgepraat zouden zijn over Birma.
Om redenen die er nu niet toe doen belandde ik jaren geleden op een politiebureau in Rangoon. Terwijl een agent moeizame pogingen deed op een verfrommeld kladblok mijn dossier aan te leggen, duwde een van de gevangenen in de cel zijn gezicht tegen de tralies en vroeg in statig Engels: “Can I help you madam?” Op mijn antwoord dat ik dat beter aan hem kon vragen begon hij smakelijk te lachen. Die gave tot humor in barre tijden, dat is bij nader inzien een van de dingen die mij aan Birma bindt.