vrijdag 17 juli 2015

De Maestro van Bagdad

"Uit de speakers van de blinkend witte Range Rover galmt Puccini's Tosca. Aan het portier slingert een donkerblauw kostuum met krijtstreep met pochet mee met de manoeuvres door het chaotische verkeer van Bagdad. Ondertussen praat dirigent en cellist Karim Wasfi alsof zijn leven ervan afhangt. De verhalen komen in flarden en ze klinken als salvo's. “Muziek houdt me geestelijk gezond, maar niet vanuit een ivoren toren.” Na een blik opzij waar de Tigris en spitse minaretten in een mist van stof vervagen: “Alsof de dag des oordeels nadert.” Bij de volgende uitspraak slaat zijn hand met de zegelring kortaf op het stuur. “Als intellectuelen moeten we net zo extreem handelen als IS, maar dan op beschaafde wijze.”
Met een mengeling van verbijstering en fascinatie maak ik mee hoe het leven in een ongekend hoge versnelling schiet. Veel van mijn kennissen in Bagdad zijn gevlucht en de meeste achterblijvers zijn na decennia van dictatuur en oorlog moe en murw. Apathisch en fatalistisch noemen ze zichzelf vaak. Bij Karim Wasfi is daarvan niets te merken. Ik dacht een serene musicus te treffen, maar in plaats daarvan scheur ik rond met een tornado. Het duizelt me nu al terwijl ons gesprek nog maar net begonnen is.
Ik ben gekomen om Wasfi te spreken over zijn initiatief om zijn cello te laten wenen op plekken waar aanslagen plaatsvonden. Temidden van puin en destructie breng ik schoonheid. Als de dood onvermijdelijk is promoot ik het leven.”..."

Zie: Vrij Nederland, 22 juli



dinsdag 7 juli 2015

From Burma with Love



Ook bij de Htein Lin kwam in 1998 de klop op de deur van de gevreesde Birmese geheime dienst. Hij werd tot zeven jaar veroordeeld nadat zijn naam was opgedoken in een brief van vrienden die activiteiten tegen de junta wilden organiseren.
Hij had altijd al interesse in schilderen, maar in de gevangenis begon hij te werken met een gedrevenheid die aan het maniakale grensde. Dag in dag uit en vaak ook s nachts. “Schilderen was mijn overlevingsmechanisme. Het was een manier om niet gek te worden,” vertelt hij in zijn sfeervolle appartement in Rangoon dat uitziet op de Shwedagon pagode, Birma's belangrijkste heiligdom.
Elke vorm van expressie was een misdaad. Hij moest al zijn inventiviteit aanwenden om aan materiaal te komen.  Met kleine bedragen die zijn familie tijdens schaarse bezoeken meebracht, kocht hij bewakers om om hem aan verf te helpen. Kwasten kon hij niet bemachtigen. Een bevriende verpleger bezorgde hem naalden waarmee hij verf op het doek spoot. Doppen van tubes tandpasta en medicijnflesjes deden dienst als stempels, met de wieltjes van aanstekers rolde hij de verf uit.
Als doek gebruikte hij de katoenen witte longyi’s (sarongs) en hemden die de gevangenen als uniform dragen. “Soms maakte ik een deal met mijn celgenoten. Dan schilderde ik op de ene helft van het uniform voor hen een schilderij en dan kreeg ik de andere helft om voor mezelf te gebruiken.” Aanvankelijk bekeken de gevangen de nieuwkomer die op politieke gronden vastzat met argwaan, maar gaandeweg won hij hun vertrouwen. Hij leerde sommigen van hen lezen en in ruil daarvoor doneerden ze een deel van hun uniform. Zo produceerde hij in het diepste geheim ruim 300 schilderijen en zo’n 1000 schetsen. Dankzij sympathieke of omgekochte bewakers wist hij zijn werk in veiligheid te brengen. Een deel van de doeken vond een plek in het Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.
Op de vloer spreidt hij enkele werken uit. Het zijn beklemmende abstracte afbeeldingen van geketende lichamen in pijnlijke houdingen. Het doek Death Row maakte hij toen hij na een politieke toespraak voor zijn medegevangenen in de dodencel belandde. “Daar had ik mijn meest produktieve tijd. Er zaten veel criminelen en de bewakers waren vaak te bang om er binnen te komen.” Het schilderij Six Fingers portretteert een figuur met opgesperde mond en knokige handen waaraan twee vingers ontbreken. Het symboliseert het lot van de gevangenen wier familie de steekpenningen niet kon betalen die moesten voorkomen dat ze naar werkkampen werden gestuurd. Sommige gedetineerden waren zo wanhopig dat ze zichzelf verminkten om onder de dwangarbeid uit te komen.
In 2004 zwaaide zijn celdeur open. Op een foto van die dag staat hij voor de poort van een gevangenis in het zuiden van Birma. Een ontheemde verschijning. Boven een broodmager lijf is zijn gezicht doorschijnend en benig, zijn blik is naar binnen gekeerd. In een plastic zak houdt hij zijn enige bezit: een deken.
Hij wilde de kunst die zo lang verborgen was gebleven zo snel mogelijk vertonen. Kort na zijn vrijlating organiseerde hij een expositie met de titel Nummer 00235. Het nummer waaronder hij als gevangene geregistreerd stond. Maar de tentoonstelling in Rangoon trok zoveel aandacht dat vrienden zich zorgen maakten dat zijn volgende arrestatie nabij was. Toen de Britse ambassadrice over hem en zijn werk hoorde bood ze aan zich over de collectie te ontfermen.
Inmiddels zijn Htein Lin en de tegenwoordig ex diplomate al weer jaren getrouwd. Happy Endings, soms bestaan ze.

Uit One World , juli 2015