maandag 24 januari 2011

Een zieke vis en de Afghaanse politie


We schrijven anno 2007 en het wilde maar niet lukken met de opbouw van een professionele politiemacht. Een Afghaanse kennis zuchtte over die kwestie: "De ziekte van een vis begint in zijn kop."
Aangezien het met die genezing in de kop nogal ingewikkeld lag, moesten er met spoed andere behandelmethoden worden toegepast. Zo ontstond de ANAP, de hulppolitie. In een vanillekleurige barak in Kandahar wachtten veertig ANAP-recruten op hun diploma. Ze hadden een training van twaalf dagen achter de rug onder de supervisie van het Amerikaanse bedrijf DynCorp en de Canadese militaire politie. De bijna ex-studenten moesten zingen. Het was een deuntje waarvan de tekst uit ‘Na Na Na’ bestond en dat eindigde met ‘Goodbye’. Meer Engels kenden de mannen toch niet, zei de Canadese trainer tegen me. Hij wilde dat zijn leerlingen er de maat bij stampten, dus dat deden ze. De prefab barak begon zo te trillen dat het keukenpersoneel verschrikt kwam kijken.
Een voor een namen de recruten hun diploma in ontvangst. “Mijn hele leven zal ik mijn land dienen,” riepen ze terwijl ze het document omhoog staken.
Bij het huis van een politiecommandant in Kandahar trof ik een paar dagen later een nieuwbakken ANAP in zijn wachthokje. Het werd een gezellige boel toen enkele van zijn collega’s langs kwamen voor een kopje chai saps, groene thee. Ze bewaakten de broer van de voormalige gouverneur, een berucht zakenman in Kandahar, en nog een paar andere niet bijster geliefde vips. Ze wisten ook te vertellen dat hun cursusgenoten elders hun oude functie als milities voor de gouverneur weer hadden opgepakt.
Kort daarna werd het ANAP programma wegens gebrek aan succes niet geprolongeerd.
Trainingen, ze kwamen en ze gingen op lokaal niveau de afgelopen jaren. Het treurigst werd ik van een groepje agenten dat na een semi militaire cursus op het platteland van Kandahar in frontgebied was gestationeerd. Naast een zwaarbewaakte ISAF post zaten ze met een minimum aan materieel in een gebouwtje dat op een ziekenboeg leek omdat er voor de zoveelste keer die week gewonde agenten arriveerden. Inmiddels is bijna geen van die mannen meer in functie. Ze kwamen om of deserteerden uit hun functie van kanonnenvlees.
Mijn oude huisgenoten in Kabul die Kunduz kennen als hun broekzak, schreven dat het tekort aan trainers niet de oorzaak is van de problemen met de opbouw van een politiemacht. Integendeel, vergeleken met andere gebieden is het best druk in de noordelijke stad. Ze dachten eerder dat het gebrek aan goede leerlingen een van de vele moeilijkheden is.

donderdag 20 januari 2011

Niet Meer Bellen

Stel, u bent banketbakker en er komt een bestelling die als volgt gaat:
“Goedemiddag,” belt een klant van enige naam en faam, “Ik wil graag dat u mijn bedrijf twintig van uw heerlijke vruchtentaartjes levert.” Zijn enthousiasme huppelt door de hoorn. Het telefoongesprek gaat nog even verder over een toefje room hier en een extra framboosje daar, maar dan komt het: “We kunnen u alleen niet betalen. Daar is geen budget voor.” De toon van de klant is nog steeds zeer geanimeerd, want is het niet goed voor de reputatie van de bakker om aan zo’n gerenommeerd persoon te mogen leveren?
Reclame kan inderdaad nooit kwaad, maar de bakker wil toch centjes zien al is hij qua prijs de beroerdste niet. De stemming aan de andere kant van de lijn zakt in.“Dan kan onze bestelling helaas niet doorgaan.” De klant concludeert dat hij op zoek moet naar een taartjesmaker die wel pro deo levert. “Heeft u misschien nog een suggestie?” Als de bakker die niet heeft hangt de klant op.
Waarschijnlijk zou u na zo’n gesprek verbijsterd achterblijven. Ik inmiddels niet meer. Als freelance journalist voer ik een variant op bovenstaande conversatie maandelijks en vaak ook wekelijks.
Gisteren meldde zich een omroep die een bijdrage wilde naar aanleiding van de hoorzitting over de trainingsmissie in Afghanistan. Een aardige redactie met professionele presentatoren en in het verleden werkte ik met enige regelmaat graag voor ze. Maar niet gratis.
Dat was ook deze keer weer een probleem. Ik vroeg de redacteur mij niet meer te bellen als er geen geld voor een bijdrage beschikbaar was. Dat beloofde hij en hij zou mijn standpunt ook in het adressenboek noteren.
Nu stel ik mij de aantekening in de kaartenbak voor: “Minka Nijhuis. Niet Meer Bellen. Wil betaald worden voor werk.”