Uit: Boeddha's zonen zijn niet meer zo verdraagzaam
Vrij Nederland 13 december 2014
"....
Het geweld tussen moslims en boeddhisten is grotendeels geluwd, maar geruchten over nieuwe onrust smeulen door. Het is verleidelijk om op onderzoek uit te gaan. Maar het verhaal van Thein Htaik Oe en zijn familie heeft me in zijn greep en instinctief weet ik dat die kleine kroniek me vanzelf weer naar het grotere verhaal zal brengen.
.....Terwijl ik toekijk hoe de auto van Thiri en Thein Htaik Oe het uitgestorven donker van Mandalay in verdwijnt, komt de geschiedenis aangeslopen.
Ik leerde Thein Htaik Oe 23 jaar geleden kennen toen ik over de burgeroorlog schreef. Na een mislukte opstand in 1988 hadden ook studenten zich bij de etnische rebellen in de jungle aangesloten. Voor mijn tochten naar de frontlinie werd een van hen me als lijfwacht toegewezen. Mijn nieuwe metgezel was zo berooid dat hij voor zijn taak legerlaarzen van vrienden had geleend. Het waren twee verschillende. Toen hij merkte dat mijn blik naar zijn voeten ging, grapte hij: “In Birma zeggen we dan dat iemand op buffels en koeien rijdt.” De lange slungel met zijn laconieke humor beviel me, al brak ik de eerste dagen mijn tong over zijn naam: Thein Htaik Oe. Overdag struinden we rond in de strijd van een houtje touwtje leger. De decennia durende oorlog tussen de minderheden en het Birmese leger mocht dan door de wereld vergeten zijn, minder dramatisch was hij daarom niet. In de rivier dreven verminkte, opgezwollen lijken voorbij, boten vol met gewonden haastten zich naar bamboe ziekenhuizen uren verderop, en gevluchte burgers die door het Birmese leger als lastdieren en mijnenvegers waren gebruikt, strompelden uitgeput rond tussen de afdakjes van de legerkampen. Maar s avonds, als de hemel met sterren bestrooid raakte, week de horror. Dan namen we zijn leven en de toekomst door. Hij was intelligent genoeg om te beseffen dat de gewapende strijd niet te winnen was. Zijn blik reikte heel wat verder dan die van zijn meeste lotgenoten – al wist hij nog niet precies hoe ver. Regelmatig zat hij in het vale licht van de vroege ochtend met mijn wereldontvanger tegen zijn oor of met een boek op schoot. Dan stonden zijn haren nog overeind van de slaap en leunde zijn kalasjnikov vergeten tegen zijn tas.
Hij wilde radiojournalist worden. En dat werd hij ook. Eerst kwam hij terecht bij een Birmese oppositiezender in Noorwegen waar wel meer gevluchte ex-studenten emplooi hadden gevonden. Hij bleek goed in zijn vak en kreeg drie jaar later een baan aangeboden bij de Voice of America in Washington.
Bij die plannen en dromen in de afgelegen jungle hoorde ook de liefde, al sprak hij daar naar goed Birmees gebruik slechts in bedekte termen over. Maar toen ik vertrok naar Centraal Birma waar de junta de dienst uitmaakte, gaf hij me behalve contacten in de kloosters ook een brief mee voor een studente in Mandalay die hij kende uit zijn ondergrondse politieke werk. Zo belandde ik tegenover een meisje met duizend vragen in haar ogen die ze vanwege haar beperkte Engels en de vader naast haar niet kon stellen. Toch lukte het de brief in een ongezien moment aan haar te overhandigen en er ging zelfs een ja woord mee terug. Het zou zes jaar duren voor alle papieren in Birma in orde waren en Thiri zich bij haar geliefde in Washington kon voegen. Net als andere Birmezen met een dissidente achtergrond, waren ze persona non grata in hun vaderland. Hun twee zoons groeiden op in de Verenigde Staten. De nieuwe regering die in 2011 aantrad, verstrekt visa aan ballingen en zo zijn ze voor de tweede keer met het hele gezin terug in Mandalay - deze keer omdat hun zoons tijdelijk als noviet het klooster in gaan.
Ik tast mijn geheugen verder af, maar ik kan me niet herinneren dat in al die jaren ooit ter sprake kwam dat Thiri's vader moslim was. Zo belandt de onrust die door het landt spookt alsnog bij ons op tafel.
....