dinsdag 3 september 2019

Oost-Timor en de pers


Terwijl de term fake news opgang maakt en ook andere verdachtmakingen van media maar al te gebruikelijk zijn, bedanken Timorezen deze dagen journalisten juist voor hun werk. Ze weten maar al te goed wat het betekent in de vergetelheid te geraken.
Toen het Indonesische leger in december 1975 met veel geweld Oost-Timor binnenviel, waren er geen onafhankelijke getuigen meer om daarover te berichten. De militairen hadden de zes laatste buitenlandse verslaggevers al het zwijgen opgelegd. Ook in de 24 jaar daarna haalde de gruwelijke bezetting die naar schatting tussen de 100.000 en 200.000 Oost Timorezen het leven kostte, maar zelden het nieuws.
Dat veranderde in 1999. Honderden journalisten kwamen verslag doen van het referendum over aansluiting bij Indonesië dat onder supervisie van de Verenigde Naties plaatsvond. Het was een missie zonder wapens. Indonesië stond geen VN troepen toe en de Indonesische politie droeg de verantwoordelijkheid voor de veiligheid. Die wankele constructie wreekte zich meteen. Lokale milities die door het Indonesische leger waren opgezet en bewapend, konden in de aanloop naar het referendum vrijelijk hun gang gaan om de bevolking met geweld tot de keuze van autonomie te dwingen. Voor de wereld moest het lijken alsof de voor-en tegenstanders van onafhankelijkheid elkaar te lijf gingen en een burgeroorlog in de lucht hing. Het plan mislukte. Ondanks alle intimidatie stemde ruim 78 procent van de Timorezen voor een eigen land.
Ook de geregisseerde geweldsorgie die als wraak op de uitslag volgde, probeerden de Indonesische militairen te verkopen als een reactie van Timorese tegenstanders van de onafhankelijkheid waarmee zij niets van doen hadden.
Niet alleen het Indonesische leger wilde van getuigen af. Ook leiders van de VN beschouwden journalisten als pottenkijkers toen hun missie na het referendum in chaos ontaardde en ze de compound waar zo’n 1500 doodsbange Oost-Timorezen onder de blauwe vlag bescherming hadden gezocht, dreigden te verlaten. De aankondiging dat er na een definitieve evacuatie geen kans meer op vertrek zou zijn en dat wie achter bleef niet langer welkom was op het VN terrein, zette de meeste journalisten die het maanden hadden volgehouden, onder druk om alsnog te vertrekken.
Maar het verjagen van de allerlaatste pers mislukte. Vanuit de compound die door militairen en milities werd belaagd, bleven verslaggevers hun berichten sturen.
Zonder live tv beelden, zonder sociale media maar met teamwork rond een satelliettelefoon slaagde de journalistiek er in de omsingelde VN missie en Oost-Timor in de schijnwerpers te houden.
Het was een scala aan factoren dat Indonesië uiteindelijk dwong om het geweld te stoppen en een internationale troepenmacht onder leiding van Australië te accepteren. Ook tientallen medewerkers van de VN bleven uiteindelijk op hun post in Dili en redden op eigen initiatief mensenlevens. Maar onafhankelijke getuigen speelden een cruciale rol, zowel voor als na het referendum. Journalisten ontmaskerden keer op keer de propaganda vanuit Jakarta dat het Indonesische leger bezig was de orde op Oost-Timor te herstellen. Ze toonden ook het ongelijk aan van regeringen die Indonesië veel te lang het voordeel van de twijfel gaven omdat ze voor de zoveelste keer in de geschiedenis de relatie met de uitgestrekte archipel belangrijker vonden dan het lot van een klein eiland.
Die laatste dagen van de bezetting nam het Indonesische leger afscheid met een orgie van geweld, precies zoals het al die maanden in de aanloop naar het referendum had gedreigd en zoals in diverse documenten gepland stond. Het is in de eerste plaats aan de moed van de Timorese bevolking zelf te danken dat er twintig jaar na dato een herdenking én een viering van een vrij en onafhankelijk Oost-Timor plaatsvond. Maar diverse oorlogen plus heel wat ontwikkelingen in de mediawereld later staan die laatste intense dagen in de VN compound ook op mijn netvlies als een ijkpunt voor wat journalistiek vermag, al is dat zeldzamer dan je zou wensen.

dinsdag 2 juli 2019

Waarom onderbetalen van freelance journalisten de hele samenleving treft


Freelance journalisten onderbetalen treft de hele
samenleving

De Nederlandse Vereniging van Journalisten heeft de noodklok geluid over de tarieven voor freelancers in de media-industrie. Het alarm heeft een ironische bijklank. Wanneer andere bedrijven honoraria hanteren die geen enkel recht doen aan de geleverde prestaties, zijn mediaorganisaties er als eerste bij om dat aan de kaak te stellen, maar over de misstand in eigen gelederen zwijgen de meeste organisaties liever. Een publiek dat zich graag hard maakt voor een eerlijke productie van voedsel en kleding moet beseffen dat ook heel wat af te dingen valt op de manier waarop de informatie die ze consumeren tot stand komt.
Maar het betreft veel meer dan een financiële misstand. Talloze freelance journalisten hebben jaren in hun specialistische onderwerpen geïnvesteerd en zijn qua inhoud zwaargewichten. Als zij het vak noodgedwongen verlaten, onderbetaalde opdrachten afwijzen of met veel te weinig middelen aan de slag gaan, verdwijnt cruciale dossierkennis. Het maakt de waakhond van de democratie vatbaarder voor misinformatie, propaganda, spins, frames en valse narratieven. Dat heeft gevolgen voor de hele samenleving. Een slechter geïnformeerde samenleving is immers per definitie een minder democratische samenleving.
Ook de berichtgeving vanuit oorlogszones en crisisgebieden draait voor een belangrijk deel op freelancers. Het is een relatief dure tak van sport en het onderwerp ‘Buitenland’ ligt moeilijk in de markt. De druk op deze journalisten om zich te profileren is groter dan ooit. De verslaggever moet geen bescheiden getuige zijn die zich in dienst van het verhaal stelt, maar een verteller die prominent optreedt. Foto’s van een helm, scherfvest, of boerka zijn selling points geworden om dit prominent optreden te bewijzen. ‘Met gevaar voor eigen leven’ wordt te pas en te onpas als reclame toegevoegd aan de verslaggeving. Wie gewond raakt, mag bij talkshows aanschuiven om van dat wapenfeit kond te doen. Roem & Reuring, in plaats van kennis, als journalistiek criterium.
Het is extra schrijnend tegen de achtergrond van de tragedies die oorlogen en crises zijn. Treurig genoeg is het voor freelancers een heel wat beter verdienmodel om ‘sexy’ onderwerpen te produceren waarmee te scoren valt, dan complexe items te maken die inzicht bieden.
Natuurlijk is het belangrijk dat freelancers leren om hun verhalen aan de man te brengen en dat mediabedrijven zich beraden hoe het publiek te bereiken. Maar de marketinggedachte en het mantra dat de freelancer van zichzelf een merk moet maken zijn doorgeslagen. In alle pogingen om de verkoopcijfers zo veel mogelijk op te krikken, raakt een essentieel principe in de knel: dat journalistiek een maatschappelijke taak heeft en dat die niet luidt: u vraagt en wij draaien.
Het leidt veel te vaak tot een gehypte, ondoordachte berichtgeving, die vooroordelen en clichés over verre oorden eerder bevestigt dan onderzoekt, en het creëert een pseudowerkelijkheid. Het is een journalistiek die te weinig tegengas biedt aan spins, frames en vijandbeelden die door de spelers in conflicten en crises steeds professioneler en met veel mankracht worden aangereikt. Een journalistiek die pas in actie komt als de vlammen uit het dak slaan en die de lange aanloop naar conflicten en crises negeert.
Voorbeelden te over. De meeste media vertrokken rond 2010 uit Irak. „The story was dead”, zo luidde het. De lange aanloop naar de inname van Mosul door IS in 2014 bleef daardoor grotendeels buiten beeld. De berichtgeving over Afghanistan in het kader van de ‘war on terror’ legde jarenlang het accent op de strijd van westerse troepen tegen de Taliban. De samenwerking van westerse militairen met corrupte warlords die minstens evenveel bloed aan hun handen hadden, de cruciale rol van stammen, en de invloed van Pakistan en andere landen in de regio bleven zwaar onderbelicht. Vandaag de dag wordt het nieuws over Syrië gedomineerd door verhalen over IS. De westerse angst voor terreur zet de toon veel vaker dan het gegeven dat ook een heel scala aan andere factoren speelt.
Met zorgvuldigheid, nuance en duiding een blik geven in een wereld die niet ophoudt bij de eigen grenzen: het is in tijden van populisme, giftig nationalisme en internationale spanningen belangrijker dan ooit.

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 1 juli 2019

vrijdag 14 juni 2019

Bericht uit Idlib: Ik kijk de dood in het gezicht met alle kracht die ik in me heb



Het is rond negen uur ’s avonds als Amany al-Ali zich per Messenger meldt. ‘Het is vreselijk. Weer zo veel doden vandaag.’ De 35-jarige al-Ali woont in Idlib in Noord-Syrië waar de oorlog sinds maart weer in alle hevigheid is opgelaaid. ‘Het is wachten op de dood die elk moment kan komen.’ Haar foto op Facebook laat een kamer zien met een houder potloden op een kleine houten tafel, een schildersezel en schetsen aan de muur.

Lees verder op: https://www.groene.nl/artikel/het-is-mijn-droom-dit-te-overleven

dinsdag 11 juni 2019

Een bestsellerauteur en een gevangene




Het is een zomerse dag als op 31 januari in de historische Queen Victoria Gardens van Melbourne de grootste literaire prijs van Australië wordt uitgereikt. De genodigden laten een luid ‘Vrijheid’ horen als blijkt dat Behrouz Boochani met zijn boek No friend but the mountains de winnaar is. Zelf ontbreekt de Koerdisch-Iraanse schrijver in het feestgedruis. Duizenden kilometers verder naar het noorden, op een afgelegen eiland in de Stille Zuidzee, reageert hij met een videoboodschap op de bekroning van zijn werk: ‘Het is een overwinning voor de menselijkheid.’ En: ‘Ik geloof oprecht dat woorden krachtiger zijn dan het hek van deze plek.’

Lees verder op:https://www.amnesty.nl/wordt-vervolgd/behrouz-boochani-ik-ben-auteur-van-een-bestseller-en-een-gevangene

woensdag 20 maart 2019

De kelder van de weduwen. Over Marie Colvin en het vak




‘Dit is het ergste wat we ooit gezien hebben’, zei Marie Colvin per Skype tegen haar vriendin en collega Lindsey Hilsum die in een Londense tv-studio zat. ‘Ik weet het’, antwoordde Hilsum, ‘maar wat is je exitstrategie?’ Er viel een stilte. Toen zei Colvin: ‘Die heb ik niet. Dit is het. Ik werk er nu aan.’ Enkele uren later lag haar lichaam onder het puin in de gebombardeerde wijk Baba Amr in Homs.
Vlak voor Colvin in februari 2012 aan haar ongewisse tocht naar Noord-Syrië begon, hadden de twee elkaar nog getroffen in Beiroet. Verslag doen vanuit de oorlog in Homs overschreed alle grenzen die de doorgewinterde Hilsum zichzelf gesteld had. Colvin was ongewoon gespannen, maar ze deed de waarschuwingen van haar tafelgenoten af met: ‘Anyway, it’s what we do.’Het was een reactie die haar kenmerkte. Verder willen en durven gaan dan collega’s was al 25 jaar de aanpak waarmee ze over vrijwel alle grote conflicten van deze tijd berichtte.
Even onderkoeld als overtuigd had ze het ruim een jaar voor haar dood nog verwoord bij een toespraak in St Bride’s, de kerk voor journalisten in de Londense Fleet Street: ‘Berichten over oorlog betekent naar plekken gaan die verscheurd worden door chaos, destructie en dood, en proberen te getuigen. Het betekent de waarheid vinden in een zandstorm van propaganda wanneer legers, stammen of terroristen slaags raken. En ja, het betekent risico’s nemen, niet alleen voor jezelf maar vaak ook voor de mensen die nauw met je samenwerken.
Op die 22ste februari gebeurde wat Colvin juist altijd wilde vermijden in haar artikelen. Ze werd zelf het verhaal. Het lot van de burgers in Homs, de dood van de populaire Syrische videoblogger Rami al Sayed en de jonge Franse fotograaf Rémi Ochlik sneeuwden onder in het nieuws over de omgekomen journalistieke veteraan. Net als de dood van Syriërs die in de dagen erna hun leven offerden om de vier overgebleven buitenlandse journalisten in veiligheid te brengen.

Lees verder op: https://www.groene.nl/artikel/de-kelder-van-de-weduwen