woensdag 5 augustus 2015

Herinnering aan een watersnood in Birma

Opnieuw staat een groot deel van Birma onder water. En net als na de tropische orkaan Nargis rammelen overal  in de straten van  Rangoon burgers met bedelnappen. Studenten, zangers, kunstenaars, zakenlieden, monniken - wie is er niet bezig met hulp aan de naar schatting 1 miljoen getroffenen? Dit is Birma op z'n best. 
Anders dan in 2008 staan de autoriteiten professionele hulpverlening vrijwel zonder problemen toe. Ook zelf dragen ze een steentje bij, al gaat dat traag, niet al te competent en soms tegen heug en meug.  Maar wie terugdenkt aan 2008 snapt heel goed waarom de meeste Birmezen daar niet op vertrouwen. Die ramp sloeg diepe wonden die zeven jaar later geenszins zijn geheeld.




Mei 2008. Soms zet één foto je wereld stil. Vier tengere kinderen en een man en een vrouw netjes op een rij. Ze ogen bijna sereen. Hun gezichten zijn wasbleek en naar de hemel geheven. Wiens dierbaren zijn het? Wie heeft ze temidden van de tragische chaos zo liefdevol ten afscheid neergelegd?
Ik heb lang naar die foto zitten kijken, net als iedereen waarschijnlijk die hem onder ogen kreeg. Hij kwam een paar dagen nadat een Birmese journalist op zaterdag 3 mei om kwart voor een s middags een e-mail rondstuurde. “Beste collega’s, we zijn bezig het nieuws over de dodelijke storm te actualiseren.” Toen bleef het stil. De verbindingen met Rangoon waren grotendeels verbroken.
Het was meteen duidelijk dat de ramp in Birma een ramp is die de wereld niet mag zien. Terwijl hulp in de eerste dagen van zo’n enorme catastrofe van levensbelang is, hielden de xenofobe generaals de grenzen nagenoeg gesloten. De situatie was onder controle beweerden ze, veilig en in alle weelde met hun families in de nieuwe hoofdstad Naypyidaw verblijvend. Ze gaven opdracht controleposten en wegversperringen aan te brengen rond het gebied, alsof het een chemische ramp betrof waartegen mensen in bescherming genomen moesten worden. Zo werd wat begon als een natuurramp, ook een ramp door mensenhanden.
Slechts na dagen van internationale kritiek, lobbywerk van landen uit de regio en een bezoek van de secretaris generaal van de VN Ban Ki-moon, mag er meer buitenlandse hulp naar binnen. Dat gaat tegen heug en meug en het is lang niet voldoende voor de honderdduizenden die in grote nood verkeren. De meeste slachtoffers zijn slechts bezig te overleven, maar talloze andere Birmezen tonen ondanks de risico’s hun woede en ontzetting. Net zoals vorig jaar toen protesten van monniken en hun medestanders door veiligheidstroepen en milities werden neergeslagen. “Wil je foto’s? Van doden en nog eens doden?” schreven vrienden die vanuit Engeland met spoed naar huis waren teruggekeerd om hun land te helpen. Mijn waarschuwing dat ze voorzichtig moesten zijn, sloegen ze al tikkend in de wind. Een zakenman die zoals veel Birmezen geld voor de getroffenen inzamelt zei: “We doen wat we kunnen, maar het is frustrerend dat het niet genoeg is. Zij die het wel zouden kunnen, bekommeren zich niet in het minst om de mensen.” Ik kende hem als een keurige persoonlijkheid die zelfs over de hebzucht van de junta die hij zo vaak met eigen ogen zag, slechts met ingetogenheid vertelde. Nu kookte hij.
Hun observaties zijn scherp en to the point, zoals dat gaat bij mensen die geleerd hebben te overleven in een dictatuur. Een dissident die jarenlang gevangen zat, stuurde me de weerberichten uit de staatskrant. Dagenlang nergens een waarschuwing te lezen. Die kwam pas toen het al te laat was. Een schrijver schamperde: “De soldaten ruimen bomen in Rangoon, terwijl ze mensen in de Delta zouden moeten helpen.” Sommigen waren nog omineuzer in hun commentaren. Veel van de slachtoffers behoren tot de etnische minderheid de Karen en alleen daarom al doet het overwegend Birmaanse regime volgens hen slechts het minimale.
En terwijl de babylichaampjes als afval in de bomen hingen, moest de bevolking naar de stembus. De staatstelevisie speelde een liedje ter aanbeveling: “Laat ons allen stemmen, met oprechte gedachten voor gelukkige dagen.” Zo werd met dwang en manipulatie een grondwet aangenomen die de militairen grote bevoegdheden geeft en oppositieleidster Aung San Suu Kyi als staatshoofd buiten spel zet. Een duidelijker bewijs dat de junta koste wat het kost aan de macht wil blijven, is nauwelijks denkbaar.
Een paar maanden geleden sprak ik een Birmese schrijver in Rangoon toen de protesten van monniken en hun medestanders nog maar nauwelijks weggestorven waren. Zodra de avondklok inging, verhevigden de razzia’s. Dan klonken legerwagens en dreigende stemmen in de verlaten straten. De schrijver vroeg zich af wanneer voor hem de klop op de deur zou komen. Terwijl onder ons de top van de pagode de laatste zonnestralen ving en fietstaxi’s voorbij peddelden als in een trage film, raakte hij in een bespiegelende bui. Met zijn hese doorrookte stem zei hij: “Kijk eens, hoe mooi onze stad toch is. Maar onze leiders zijn er uit weg gevlucht. Vanwege hun vrees voor een invasie en hun bijgeloof, en vanwege de angst voor hun eigen volk.” Veel vertrouwen in de internationale politiek had hij na al die jaren niet meer. Hij wist maar al te goed dat het regime machtige bondgenoten in de regio heeft en westerse sancties en VN resoluties kan negeren zolang al die internationale spelers niet tot een gezamenlijke strategie besluiten. Maar de dag naderde dat de junta vanwege zijn wreedheid, hebzucht en incompetentie ten val zou komen, daar was hij van overtuigd. Niet alleen bij burgers, ook bij militairen groeide de onvrede over de leiders. “Wij Birmezen zeggen altijd dat ons land drie zonen heeft: monniken, studenten en soldaten. Twee van hen hebben hun taak verricht. Nu de derde zoon nog.”
Ik staarde met hem mee naar het straatbeeld. Het einde van het bewind? Ik kon me er nog niets bij voorstellen.

Uit: Vrij Nederland,  mei 2008